Stichting Wise Use
p/a Gooyerdijk 47
3947 NB Langbroek
KVK:59704896
Geachte Kamerleden,
Stichting Wise Use vraagt uw aandacht voor het volgende.
INLEIDING.
Het recht van de grondeigenaar om te mogen jagen is onderdeel van zijn eigendomsrecht en als zodanig beschermd door het EVRM. In 2002 zijn de grauwe gans, de kolgans, het edelhert, het damhert, het ree en het wilde zwijn (en nog 17 wildsoorten) afgevoerd van de wildlijst. Ten aanzien van deze soorten kent Nederland sindsdien -in tegenstelling tot de rest van Europa
geen benuttingsjacht.
Anno 2019 is er echter geen algemeen, maatschappelijk belang meer dat continuering van deze inbreuk op het eigendomsrecht nog langer rechtvaardigt. Dat dit zo is zal Stichting Wise Use in het navolgde toelichten, door eerst -in “vogelvlucht”-de huidige situatie in historisch perspectief is plaatsen, en door vervolgens te bespreken waarom nu het moment is gekomen om de jachthouders in Nederland, voor wat betreft de hiervoor genoemde soorten, weer in hun jachtrecht te herstellen.
VOORGESCHIEDENIS.
In de aanloop naar de totstandkoming van de huidige Wet Natuurbescherming -met name in de periode 2014/2015-heeft Stichting Wise Use zich bekommerd om de positie van de Nederlandse
jachthouders. Zij dreigden verdergaand in hun eigendomsrecht (het jachtrecht) aangetast te worden, één van de fundamentele rechten van de individuele burger en als zodanig (onder meer) beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikel 1 EP EVRM).
U treft in bijlage een kopie aan van onze brief van 1 mei 2015 aan de voorzitter van de Tweede Kamer, de fractievoorzitters en de leden van de vaste commissie voor Economische Zaken, alsmede aan enige andere betrokkenen. De voorgeschiedenis laat zich samenvatten als volgt. Van 1954 tot 1 april 2002 gold in Nederland de Jachtwet. Onder de Jachtwet hadden de Nederlandse jachthouders het recht om te jagen op 29 verschillende wildsoorten (de wildlijst). De wijze waarop, de periodes in het jaar en de tijdstippen waartussen gejaagd mocht worden waren deels in de Jachtwet zelf en werden deels in afgeleide regelgeving vastgelegd. Ook toen al gold bijvoorbeeld dat er vanaf 15 oktober tot en met 31 december, tussen zonsopgang en zonsondergang, met een hagelgeweer op hazen gejaagd mocht worden.
Op 1 april 2002 trad de Flora-en Faunawet in werking. Onder druk van activistische groeperingen die veel invloed op het wetgevingsproces hadden weten uit te oefenen, ging de inwerkingtreding van de Flora-en Faunawet gepaard met een zeer forse inperking van het jachtrecht. Van de 29 (bejaagbare) wildsoorten keerden er in de Flora-en Faunawet zes terug: haas, fazant, wilde eend, konijn, houtduif en patrijs. De jacht op de patrijs werd direct gesloten.
In de jaren die volgden ontwikkelde de Wetgever het voornemen om de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet in één nieuwe wet -de Wet Natuurbescherming- samen te voegen. In 2011 had de Wetgever dit idee uitgewerkt in een eerste wetsvoorstel. Dit wetvoorstel voorzag in een uitbreiding van de wild lijst (ten opzichte van de Flora- en Faunawet) tot twaalf wildsoorten. Staatssecretaris van Economische Langbouw en Innovatie zaken, de heer Bleeker (op dat moment demissionair) vond in de loop van 2012 echter weinig steun in de Tweede Kamer voor “zijn” wetsvoorstel, dat op 9 oktober 2012 “controversieel” werd verklaard.
Eind 2014 lag er een nieuw wetsvoorstel (voor de Wet Natuurbescherming) dat er in voorzag dat de benuttingsjacht feitelijk volledig zou verdwijnen, een beweging tegengesteld aan die van het eerdere wetsvoorstel. Echter, er bleek geen voldoende zwaarwegend maatschappelijk belang aanwezig om een dergelijke inbreuk op het individuele eigendomsrecht van de Nederlandse jachthouders te rechtvaardigen. Een groot aantal onderzoeken had bevestigd dat de uitoefening van de benuttingsjacht een positief effect heeft op de wildstand, alsmede op de biodiversiteit in zijn algemeen. Stichting Wise Use wijst nog eens op het “Gidsdocument” voor de jacht in het kader van Richtlijn 79/409/EEC (de “Vogelrichtlijn”) van de hand van de Europese Commissie, gepubliceerd februari 2008. 1)
Van belang is dat tegenstanders van de benuttingsjacht, in het kader van de totstandkoming van de Wet Natuurbescherming, geen onderzoek hebben kunnen tonen waaruit volgt dat de benuttingsjacht een negatief effect heeft op de wildstand of de biodiversiteit. Sindsdien (de Wet Natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017) is deze situatie overigens niet gewijzigd. Men kan er, om met de woorden van de Europese Commissie te spreken, vanuit gaan dat de benuttingsjacht “de bescherming van flora en fauna via verstandig gebruik kan ondersteunen” (zie het genoemde Gidsdocument, p. 24-25). Met andere woorden; met inachtneming van het Wise Useprincipe komt de benuttingsjacht wildstand en biodiversiteit ten goede.
Het wetsvoorstel dat er eind 2014 lag betekende, als gezegd, feitelijk het einde van de benuttingsjacht. Blijkens de kamerstukken beoogde de Wetgever daarmee twee doelen te bereiken: 1) het verbeteren van de wildstand en 2) het volgen van de (vermeende) publieke opinie die in zou houden dat jagen om te benutten niet aanvaardbaar wordt geacht. Het effect van de benuttingsjacht op de wildstand is zojuist besproken; deze vorm van jacht komt de wildstand juist ten goede! Bleef over, om de volledige afschatting (de facto) van de benuttingsjacht-ook voor wat betreft de zes overgebleven wildsoorten- te rechtvaardigen, de publieke opinie die zich zou verzetten tegen continuering van de benuttingsjacht.
Anders dan de Wetgever tot uitgangspunt had genomen bleek-begin 2015- een ruime meerderheid van de Nederlandse bevolking positief dan wel neutraal tegenover de uitoefening van de benuttingsjacht te staan (zie verder onze brief van 1 mei 2015, en, met name, bijlage 2 en 3).
Het behalen van de doelen die de Wetgever met de afschaffing van benuttingsjacht beoogde te bereiken bleek bij afschaffing daarvan helemaal niet gebaat! Aldus dreigde een inbreuk op het eigendomsrecht van de jachthouders in Nederland zonder dat daar -kort samengevat- een algemeen belang tegenover stond dat deze inbreuk rechtvaardigde.
Uiteindelijk is het wetsvoorstel -via het amendement “Heerema-Leenders”2- aangepast en de benuttingsjacht gehandhaafd, met dien verstande dat de Wet Natuurbescherming geen zes (de situatie onder de Flora- en Faunawet) maar vijf wildsoorten kent; de patrijs (waarop de jacht al was gesloten) is onder Wet Natuurbescherming geen (bejaagbare) wildsoort.
HUIDIGE SITUATIE.
In 2014/2015 dreigde de benuttingsjacht geheel te verdwijnen. Zo ver is het dus echter niet gekomen. Het beroep dat Stichting Wise Use namens de Nederlandse jachthouders op het eigendomsrecht geeft gedaan heeft daar aan bijgedragen. Het is thans de bedoeling dat de Wet Natuurbescherming op gaat in een nog groter geheel: de Omgevingswet. De wijze waarop (het wetsvoorstel voor de Aanvullingswet Natuur Omgevingswet) wordt binnenkort plenair door de Tweede Kamer behandeld.
Het is nu een logisch moment om te heroverwegen of de huidige wild lijst (bestaande uit de vijf op dit moment bejaagbare wildsoorten) zich wel op juiste wijze verhoudt met het door artikel 1 EP EVRM beschermde recht om op eigen grond te mogen jagen (of dat recht aan een ander te verhuren). Bij de totstandkoming van de Flora- en Faunawet heeft de Wetgever overwogen in hoeverre de 29 wildsoorten uit de Jachtwet bejaagbaar zouden moeten blijven. Een belangrijk document in dit verband is de “Nota Jacht en wildbeheer” van 22 januari 1993 van de toenmalige staatssecretaris van Natuurbeheer, de heer Gabor geweest’.
De Nota Jacht en wildbeheer geeft -kort samengevat- de volgende criteria, als het gaat om de samenstelling van de wild lijst: bejaging van een soort mag (i) geen bedreiging zijn voor de instandhouding van die soort, of van een ander soort, en moet (ii) voorts tenminste één van de twee volgende doelen dienen: (a) het bemachtigen van voor menselijke consumptie geschikt “wildbraat” of (b) het voorkomen van wildschade4.
Groei van de aantallen van de aan de wildlijst toe te voegen soorten.
Sinds de inwerkingtreding van de Flora- en Faunawet heeft een aantal soorten in Nederland een dusdanige ontwikkeling (groei van de aantallen) doorgemaakt dat er inmiddels geen reden meer is om deze soorten niet weer op de wild lijst te laten terug keren, wanneer men bijvoorbeeld de criteria als geformuleerd in de Nota Jacht en wildbeheer toepast.
De meest in het oog springende soorten zijn de grauwe gans en de kolgans. Geciteerd uit de Memorie van Toelichting op het eerste wetsvoorstel voor de Wet Natuurbescherming: “De grauwe gans en de kolgans komen thans algemeen voor in Nederland, waardoor zij de jachtdruk kunnen verdragen. Bij de totstandkoming van de Flora- en faunawet was dit niet het geval, reden waarom deze soorten toen niet op de wild/ijst waren opgenomen, mede in het licht van de bijzondere verantwoordelijkheid die Nederland heeft ten aanzien van deze trekvogelsoorten. Door de positieve populatieontwikkeling is de schade die dieren van deze soorten veroorzaken toegenomen. “5
Naast de grauwe gans en de kolgans hebben ook het edelhert, het damhert, het ree en het wildzwijn zich zodanig ontwikkeld (zie de tabel hierna) dat er geen reden meer is om deze soorten niet aan de wild lijst toe te voegen.
De grote aantallen van deze soorten die momenteel in het kader van beheer en schadebestrijding worden gedood (ten behoeve van maatschappelijke belangen zoals het voorkomen van land- en bosbouwschade, het dienen van natuurwaarden en het bevorderen van verkeersveiligheid) bevestigen dat deze soorten inmiddels zo talrijk zijn, dat de instandhouding ervan geen gevaar loopt en er derhalve geen reden meer is om deze soorten nog langer aan het jachtrecht te onttrekken.
Het eerste wetsvoorstel voor de Wet Natuurbescherming ging, als gezegd, uit van twaalf bejaagbare wildsoorten; naast de grauwe gans en de kolgans zouden -hetgeen, gelet op het voorgaande, niet zal verbazen- aan de wild lijst (zoals die onder de Flora- en Faunawet gold) ook het edelhert, het damhert, het ree en het wilde zwijn worden toegevoegd’.
Hoewel het eerste wetsvoorstel voor de Wet Natuurbescherming het niet heeft gehaald, is de Memorie van Toelichting desalniettemin veelzeggend. Opnieuw geciteerd: “De beperkte uitbreiding van de wild/ijst voldoet aan de ook bij de totstandkoming van de Flora- en faunawet gehanteerde criteria voor de plaatsing van soorten op de wild/ijst. Het gaat bij de toegevoegde soorten om soorten die zich lenen voor benutting, die algemeen voorkomen en die bovendien jachtdruk kunnen verdragen. Als aanvullend criterium is gehanteerd dot de jacht die bestrijding van schade door de betrokken soort en het vaar de soort noodzakelijke popu/atiebeheer kan ondersteunen, welk criterium ook van belang is in het licht van het maatschappelijk draagvlak voor de uitoefening van de jacht.'”‘
Toevoeging van een soort aan de wildlijst betekent overigens niet dat deze wildsoort vervolgens “24/7 door hobbyjagers met grote SUV’s uit de Randstad afgeschoten zal gaan worden”, het beeld dat tegenstanders van de jacht graag schetsen.
Net als het doden van dieren in het kader van beheer of schadebestrijding is ook de benuttingsjacht streng gereguleerd. Nog eenmaal geciteerd uit de hiervoor al aan de orde gestelde Memorie van Toelichting: “In paragraaf 3.5 van het wetsvoorstel worden beperkingen gesteld oon de uitoefening van het jachtrecht, die er voor zorgen dot de jacht voldoet oon de eisen van verstandig gebruik en die zorgen voor een planmatige en streekgebonden uitvoering. ( .. .) De jachthouder is ingevolge het voorgestelde artikel 3.18, derde lid, gehouden om – zoals een goed jachthouder betoomt – een redelijke stond van het wild in zijn veld te bewerkstelligen; zulks overeenkomstig het huidige artikel 37 van de Flora- en faunawet. Deze verplichting betekent dot de jachthouder overmatige benutting moet voorkomen, rekening houdt met een goede leeftijdsopbouw van de wildpopulaties in zijn veld en, in overleg met de grondgebruiker, zo nodig biotoop verbeterende maatregelen neemt teneinde een redelijke wildstand in zijn veld te bereiken. Hierin komt de verantwoordelijkheid van de jachthouder voor de natuur tot uitdrukking. “10
Publieke opinie.
De andere belangrijke ontwikkeling, sinds 2014/2015, betreft die van de publieke opinie ten aanzien van de benuttingsjacht. Begin 2015 stond, zoals hiervoor is toegelicht, al een ruime meerderheid van de Nederlandse bevolking positief althans neutraal tegenover de benuttingsjacht.
Blijkens een recent in opdracht van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging herhaald onderzoek11 is het aantal voorstanders van de benuttingsjacht sindsdien verder gegroeid. Op dit moment is ruim 60% van de Nederlandse bevolking er een uitgesproken voorstander van dat wild duurzaam wordt benut. Ruim 34% is neutraal, en nog slechts een kleine 6% is het hier niet mee eens.
CONCLUSIE.
Stichting Wise Use concludeert dat er anno 2019 geen goede gronden meer zijn om Nederlandse jachthouders nog langer het recht op de benuttingsjacht op de grauwe gans, de kolgans, het edelhert, het damhert, het ree en het wild zwijn te ontzeggen.
Stichting Wise Use verzoekt de leden van de Tweede Kamer en de betrokken bewindslieden om het eigendomsrecht van de jachthouders in Nederland te respecteren, en het wetsvoorstel voor de Aanvullingswet Natuur Omgevingswet dienovereenkomstig aan te passen.
Desgewenst is Stichting Wise Use graag bereid haar standpunten nader toe te lichten.
Hoogachtend,
Namens Stichting Wise Use
Matthijs van Hasselt.
Brief aan Tweede Kamer 16 mei 2019